Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet; vastgesteld op 11.09.96, inwerkingtreding op 1.10.96

 

Belangrijkste veranderingen van de richtlijnen op een rijtje

 

Inleiding

  1. Algemene uitgangspunten
  2. Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot de middelen vermeld op lijst I (hard drugs), anders dan bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik
    1. Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen
    2. Vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren
    3. Aanwezig hebben
  3. Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot middelen vermeld op lijst II onderdeel b (hennepprodukten), anders dan een hoeveelheid van minder dan 3O gram
    1. Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen
    2. Vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben
    3. Coffeeshops
  4. Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van de middelen vermeld op lijst I (harddrugs)
  5. Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot een hoeveelheid minder dan 3O gram van de middelen vermeld op lijst II onderdeel b

BIJLAGE A - RICHTLIJN MIDDELEN VERMELD OP LIJST I (HARD DRUGS)

BIJLAGE B - RICHTLIJN MIDDELEN VERMELD OP LIJST II (SOFT DRUGS)

BIJLAGE C - INDICATOREN VOOR BEDRIJFSMATIG HANDELEN MET BETREKKING TOT DE TEELT VAN CANNABIS

 

Inleiding

De Richtlijnen voor bet opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet dateren van 1976. In oktober 1994 zijn zij aangevuld met nadere richtlijnen ten aanzien van `coffeeshops`. Deze richtlijnen zijn nu om een aantal redenen aangepast en geactualiseerd.

In de eerste plaats verscheen in september 1995 de nota `Het Nederlandse Drugbeleid, continuïteit en verandering` (hierna te noemen: de Drugnota) waarin bet kabinet zijn beleid uiteenzet voor de komende jaren.
Deze nota brengt op diverse punten beleidswijzigingen, die zijn ingegeven door ontwikkelingen zowel op maatschappelijk terrein (bet verschijnen van nieuwe produkten op de markt, veranderingen in het gebruik, de gebruikerspopulaties en bet criminaliteitsbeeld, overlast, afnemende tolerantie) als op internationaal en politiek terrein (consequenties van bet Nederlandse beleid voor de ons omringende landen, acceptatie van het Nederlandse beleid in bet buitenland, drugtoerisme). Een aantal van die beleidswijzigingen heeft repercussies voor bet opsporings- en strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie en is verwerkt in de richtlijn.

In de tweede piaats is er de behoefte aan uniformering van bet strafvorderingsbeleid. Gebleken is dat in de verschillende ressorten eigen richtlijnen voor het strafvorderingsbeleid tot ontwikkeling zijn gekomen. Uit een oogpunt van rechtseenbeid en rechtsgelijkheid is bet wenselijk deze ressortelijke richtlijnen te harmoniseren.

In de laatste plaats is sinds 1976 de Opiumwet enkele malen gewijzigd. Onder andere ten aanzien van de strafposities (Wet vermogenssancties). Ook is bij gelegenheid van de ratificatie door Nederland van bet Verdrag inzake psychotrope stoffen (1971) de bij de wet behorende lijst II gewijzigd. Ook deze wijzigingen dienden nog in de Richtlijn te worden verwerkt.

De belangrijkste wijzigingen in de richtlijnen zijn de volgende.

In de eerste plaats wordt thans expliciet aandacht gevraagd voor de mogelijke effecten van het optreden hier te lande voor de relaties met de ons omringende landen. Dit kan betreffen de samenwerking met buitenlandse autoriteiten, maar ook de uitstraling van het nationale opsporings- en vervolgingsbeleid over de landgrenzen heen. Ook op grond van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst dient aandacht te worden geschonken aan bedoelde effecten.
In dit verband dient ook aandacht te worden gegeven aan coffeeshops die zich toeleggen op de verkoop van handels- of gebruiksvoorraden voor de export.
Periodiek kan gerichte opsporing wenselijk zijn van niet in Nederland wonende personen die hier te lande handelsvoorraden (van soft of hard drugs) kopen voor de export.
Het OM moet streven naar een goede samenwerking met buitenlandse opsporings- en vervolgingsinstanties, juist ook bij bet tegengaan van bet fenomeen drugtoerisme.

Dit geldt zowel voor de opsporing en vervolging als voor de overdracht van strafvervolging in die gevallen waarin geen overwegend belang bestaat om hier te lande te vervolgen.

In de tweede plaats beschrijft de richtlijn het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake cannabisteelt. De laatste jaren is immers duideiijk geworden dat de teelt van nederwiet een hoge vlucht heeft genomen. Hieraan dient paal en perk te worden gesteld. De richtlijn voorziet daartoe in een aanpak overeenkomstig de Drugnota.

In de derde plaats is de richtlijn aangepast op het punt van de coffeeshops. Behalve dat het 30-grams criterium voor de verkoop is vervangen door het criterium van 5 gram is thans nadrukkelijker dan voorheen aangegeven dat het beleid met betrekking tot de coffeeshops wordt bepaald in het lokale driehoeksoverleg, uiteraard binnen de kaders van de richtlijn.
Dit kan ook inhouden dat in een bepaalde gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd. Als coffeeshops zich toch in de gemeente vestigen, kan het OM optreden, ook als de AHOJ-G criteria niet overtreden worden. Overigens is het niet zo dat de lokale nuloptie door optreden van het OM alleen gehandhaafd dient te worden.
Een ander punt voor bespreking in de driehoek is de vaststelling van de maximale handelsvoorraad van de coffeeshop. Het algemene maximum is 500 gram; in de driehoek kan een lager maximum worden vastgesteld.

In de laatste plaats is de richtiijn aangevuld met een tweetal bijlagen waarin de criteria worden aangegeven voor de strafvordering. Hierin zijn de tot op heden bestaande vijf ressortelijke richtlijnen geharmoniseerd en is tevens vastgelegd dat - en hoe - rekening dient te worden gehouden met een aantal specifieke strafverzwarende omstandigheden, zoals verkoop aan kwetsbare groepen (scholieren, psychiatrische patiënten) dan wel handel in de nabijheid van scholen of psychiatrische ziekenhuizen.

Overigens doen zich op lokaal niveau nogal eens overlastsituaties voor die zijn toe te schrijven aan randverschijnselen rond op straat zwervende verslaafde harddruggebruikers. Gelet op het belang van de openbare orde in dezen, zal de aanpak in de eerste plaats een bestuursrechtelijke zijn. Zonodig wordt die aanpak met het strafrechtelijk instrumentarium ondersteund.
Op lokaal niveau zijn in verband hiermee initiatieven ontplooid om zogenaamde gebruikersruimten (ook wel pension of soosruimte genaamd) te creëren in die ruimten wordt, om overlast op straat tegen te gaan, verslaafden gelegenheid geboden hun gebruikershoeveelheid drugs te nemen. Ter plaatse zijn doorgaans hulpverleners aanwezig.
Uitgangspunt voor deze gebruikersruimten is dat verstrekken of verhandelen - ook van gebruikershoeveelheden drugs - niet is toegestaan en dat daartegen wordt opgetreden. Dit ter voorkoming van een aanzuigende werking van de gebruikersruimten en andere negatieve effecten.
Deze gedoogsituatie kan alleen bestaan in een breder kader van een door de driehoek te formuleren geïntegreerde benadering van de drugproblematiek waarbij de belangen van de volksgezondheid en de openbare orde veilig zijn gesteld.

De richtlijn is als volgt opgebouwd.
Paragraaf 1 gaat in op de algemene uitgangspunten voor het opsporings- en strafvorderingsbeleid inzake de Opiumwet.
In paragraaf 2 worden de richtlijnen gegeven voor strafbare feiten met betrekking tot harddrugs, anders dan bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik.
In paragraaf 3 worden de richtlijnen gegeven voor strafbare feiten met betrekking tot hennepprodukten, anders dan bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik.
In paragraaf 4 en paragraaf 5 worden de richtlijnen gegeven voor strafbare feiten met betrekking tot bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van respectievelijk harddrugs en hennepprodukten.
In bijlagen worden de richtlijnen gegeven voor de strafeis voor de harddrugs (bijlage A) en voor de softdrugs (bijlage B.).
Bijlage C tenslotte geeft indicatoren voor bedrijfsmatig handelen bij de cannabisteelt.

<Index>

 

1. Algemene uitgangspunten

<Index>

 

2.    Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot de middelen vermeld op lijst I (hard drugs), anders dan bezit van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik

De verboden handelingen met de middelen vermeld op lijst I worden in artikel 2 van de Opiumwet omschreven, Het gaat hierbij om drie groepen strafbare feiten:

<Index>

 

2.1    Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen

Artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet, verbiedt het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van de middelen vermeld op lijst I. Degene die opzettelijk in strijd hiermee handelt, kan gestraft worden met maximaal 12 jaar gevangenisstraf en/of ƒ 100.000 boete (artikel 10, vierde lid van de Opiumwet).

Bij de in- en uitvoer van hoeveelheden bestemd voor verdere verspreiding is vrijwel altijd sprake van betrokkenheid van meerdere daders in het land van herkomst en het land van bestemming. De rol van de dader kan bijvoorbeeld zijn die van opdrachtgever/eigenaar van de zending, koerier of feitelijk vervoerder, `controller` (toezichthouder op de koerier en/of het transport) of afhaler, In een groter georganiseerd verband zijn vaak nog meer personen betrokken, onder meer bij het leveren van de verdovende middelen aan de koerier of transporteur, het regelen van het grensoverschrijdend transport en/of de ontvangst van de zending.
Vanwege de diversiteit aan daders is de srrafvorderingsrichtlijn ruim gesteld. Dit maakt differentiatie mogelijk. Desalniettemin kunnen er redenen zijn om af te wijken van de richtlijn. De rol die een verdachte heeft in het geheel, kan daarbij een belangrijke overweging zijn. Indien dit meer dan incidenteel voorkomt, zal de hoofdofficier dit voorleggen aan het College.

Indien het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik kent de Opiumwet een lager strafmaximum. Zie hiervoor de aparte richtlijnen die in paragraaf 4 zijn opgenomen.

Opsporing:gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging:vordering voorlopige hechtenis.
Strafeis:zie bijlage A.

<Index>

 

2.2    Vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren

Artikel 2, eerste lid, onder B van de Opiumwet, verbiedt het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van de middelen, vermeld op lijst I. Artikel 2, eerste lid, onder D van de Opiumwet, verbiedt het vervaardigen van de middelen vermeld op lijst I.
Degene die opzettelijk in strijd hiermee handelt, kan gestraft worden met maximaal 8 jaar gevangenisstraf en/of ƒ 100.000 boete (artikel 10, derde lid van de Opiumwet).

Bij deze categorie strafbare feiten is het niet van belang of de handelingen al dan niet een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik betreffen.

Opsporing:gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging:vordering voorlopige hechtenis. (met aandacht voor vroeghulpinterventie bij kleinhandelaren die tevens gebruiker zijn).
Strafeis:zie bijlage A.

<Index>

 

2.3    Aanwezig hebben

Artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet verbiedt het aanwezig hebben van de middelen vermeld op lijst I.
Degene die opzettelijk in strijd hiermee handelt, kan gestraft worden met maximaal 4 jaar gevangenisstraf en/of ƒ 100.000 boete (artikel 10, tweede lid).

De Opiumwet kent een lager strafmaximum indien het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik (zie paragraaf 4). De omstandigheid dat een verdachte wordt aangetroffen met een hoeveelheid middelen vermeld op lijst I, groter dan `een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik`, levert het vermoeden op dat hij deze hoeveelheid aanwezig heeft teneinde er de handelingen mee te verrichten omschreven in artikel 2, eerste lid, onder A of B van de Opiumwet.

Opsporing:gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging:vordering voorlopige hechtenis. (met aandacht voor vroeghulpinterventie bij kleinhandelaren die tevens gebruiker zijn).
Strafeis:zie bijlage A.

<Index>

 

3.    Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot middelen vermeld op lijst II onderdeel b (hennepprodukten), anders dan een hoeveelheid van minder dan 3O gram

De verboden handelingen met middelen vermeld op lijst II, onderdeel b (hennepprodukten), worden in artikel 3, eerste lid van de Opiumwet omschreven. Het gaat hierbij om twee groepen strafbare feiten:

<Index>

 

3.1    Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen

Artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumwet verbiedt het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van de middelen vermeld op lijst II. Degene die opzettelijk in strijd met dit verbod handelt, kan gestraft worden met maximaal 4 jaar gevangenisstraf en/ of ƒ 100. 000 boete (artikel 11, derde lid).

Bij dit strafbare feit is de hoeveelheid niet van belang. Er is echter reden om bij de opsporing en vervolging rekening te houden met de aangetroffen hoeveelheid.
Uit artikel 11 blijkt namelijk dat de strafbare feiten omschreven in artikel 3. eerste lid, onder B, C en D van de Opiumwet, overtredingen zijn bij een hoeveelheid van 30 gram en minder.
Als geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik geldt ten aanzien van hennepprodukten een hoeveelheid van maximaal 5 gram. Als er sprake is van zo'n hoeveelheid van 5 gram of minder, dan ligt noch inverzekeringstelling. noch voorlopige hechtenis in de rede. Zie verder hierover paragraaf 5.

De algemene regel voor binnen of buiten het grondgebied brengen is:

Opsporing:gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging:vordering voorlopige hechtenis.
Strafeis:zie bijlage B.

<Index>

 

3.2    Vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben

Artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet verbiedt het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van de middelen vermeld op lijst II.
Artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet verbiedt het aanwezig hebben van de middelen vermeld op lijst II.
Artikel 3, eerste lid, onder D van de Opiumwet verbiedt het vervaardigen van de middelen vermeld op lijst II;
Degene die opzettelijk in strijd met deze verboden handelt, kan gestraft worden met maximaal 2 jaar gevangenisstraf en/of ƒ 25.000 boete (artikel 11, tweede lid van de Opiumwet).

Ook hier is de hoeveelheid van belang bij de opsporing en vervolging.

<Index>

 

Cannabisteelt

Artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet, heeft - zolang geen afzonderlijke wettelijke voorziening getroffen is - ook betrekking op de teelt van cannabis, zowel binnen als buiten, evenals op de stekken in de `growshops`. Het ligt in de rede om voor de teelt een toegespitste regeling te treffen omdat levend plantmateriaal al snel de gewichtsgrens van 5 gram zal overtreffen.

Prioriteit ligt bij de bedrijfsmatige teelt, Bij de vaststelling van wat bedrijfsmatige teelt is, spelen naast de hoeveelheid planten en het aantal oogsten dat per jaar kan worden gehaald, diverse factoren een rol. Voorbeelden van dergelijke factoren, zoals met betrekking tot belichting, verwarming en bevloeiing, zijn opgenomen in bijlage C. Bij het opmaken van het proces-verbaal dient aan deze factoren uitdrukkelijk aandacht te worden besteed.
Teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen zal steeds worden vervolgd.

In dit verband wordt nog gewezen op de mogelijkheden tot optreden tegen illegale cannabisteelt die de wet Milieubeheer biedt. Deze wet verplicht tot het hebben van een vergunning voor het oprichten en/of in werking hebben van een inrichting die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. (art. 8.1, eerste lid, jo. art. 1.1, derde en vierde lid).
De mogelijkheden die het bestuursrecht biedt en de mogelijkheden van het strafrecht zullen complementair moeten worden ingezet. Het driehoeksoverleg is het geëigende forum om hierover afspraken te maken.

Opsporing:gerichte opsporing; toepassing inverzekeringstelling.
Vervolging:geen vordering voorlopige hechtenis, tenzij een van de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid van art. 67a, tweede lid Sv aanwezig is - zoals gevaar voor de gezondheid of het belang van het onderzoek -, of er reden is art. 140 Sr toe te passen.
Strafeis:zie bijlage B..

<Index>

 

3.3    Coffeeshops

`Coffeeshops` zijn alcoholvrije horeca-gelegenheden waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt. Deze gelegenheden kunnen ook andere namen voeren, zoals reggaebar, koffiehuis, theehuis, shoarma-huis, sappenbar, en dergelijke. In deze richtlijn is gekozen voor de verzamelnaam coffeeshop, omdat die het meest is ingeburgerd.
Het aantal coffeeshops is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Mede door de overlast die dat met zich mee brengt, is op steeds meer plaatsen de dringende behoefte ontstaan om het aantal coffeeshops terug te dringen.

In de inleiding is al opgemerkt dat in het lokale driehoeksoverleg kan worden afgesproken dat in een bepaalde gemeente in het geheel geen coffeeshops worden gedoogd.

Het OM werkt bij de totstandkoming en handhaving van lokaal coffeeshopbeleid samen met de lokale autoriteiten.
In het kader van een in de lokale driehoek gezamenlijk uit te werken integraal beleid ten aanzien van coffeeshops, dient tot een evenwichtige inzet van de verschillende beheersingsinstrumenten te worden gekomen1.
Een actieve rol vanuit het OM geeft het signaal dat justitie het belang van de aanpak onderschrijft, de bestuurlijke aanpak strafrechtelijk ondersteunt en haar eigen verantwoordelijkheid daarin neemt.

Bij de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop - een bij de wet verboden situatie - strafrechtelijk opgetreden dient te worden, gelden de volgende criteria:

A: geen affichering: dit betekent geen reclame anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit;
H: geen harddrugs: dit betekent dat geen harddrugs voorhanden mogen zijn en/of verkocht worden;
O: geen overlast: onder overlast kan worden verstaan parkeeroverlast rond de coffeeshops, geluidshinder, vervuiling en/of voor of nabij de coffeeshop rondhangende klanten;
J: geen verkoop aan jeugdigen en geen toegang aan jeugdigen tot een coffeeshop: gelet op de toename van het cannabisgebruik onder jongeren is gekozen voor een strikte handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar;
G: geen verkoop van grote hoeveelheden per transactie: dat wil zeggen hoeveelheden groter dan geschikt voor eigen gebruik (= 5 gram).
Onder `transactie` wordt begrepen alle koop en verkoop in een coffeeshop op eenzelfde dag met betrekking tot eenzelfde koper.

Deze verboden richten zich tot de coffeeshophouder, Dit geldt ook voor het verbod om minderjarigen toe te laten tot de coffeeshop. In het kader van huisregels kan hij eisen dat men zich legitimeert bij toetreding tot de coffeeshop.
De Wet op de Identificatieplicht voorziet niet in een verplichting voor aanwezigen in een coffeeshop om zich jegens een opsporingsambtenaar te legitimeren. Er is evenwel geen bezwaar tegen een verzoek om (vrijwillige) identificatie. Bovendien kan minderjarigheid uit andere hoofde blijken cq. worden aangetoond.

Onder bovenstaande voorwaarden zal in beginsel tegen coffeeshops die op grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd, niet strafrechtelijk worden opgetreden.

1 De juridische structuur en instrumenten voor dat integraal beleid zijn aangegeven in het rapport van de werkgroep `Drugs en overlast` o.l.v. mr. P.H.A.J. Cremers (februari 1993) en het rapport `Drugbeleid, met name ten aanzien van de coffeeshops` van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (januari 1994).

Dit geldt, vanuit een oogpunt van beheersbaarheid en controleerbaarheid, nadrukkelijk niet voor verkoop van softdrugs in bijvoorbeeld cafés, winkels of afhaalcentra, via een koeriers- of taxibedrijf, een 06-nummer, postorderbedrijf of anderszins. Voor zover dergelijke situaties in het verleden wel zijn getolereerd of gedoogd, dient het beleid te zijn gericht op beëindiging daarvan.
Als de driehoek heeft gekozen voor de zogenoemde nuloptie, kan ook zonder overschrijding van bovenstaande criteria strafrechtelijk worden opgetreden tegen coffeeshops die zich toch in de gemeente vestigen. Het sluiten van een coffeeshop is voorbehouden aan het lokale bestuur.

Eveneens in de driehoek kan de maximale handelsvoorraad van gedoogde coffeeshops worden vastgesteld. Tegen een handelsvoorraad onder het maximum wordt in beginsel niet opgetreden. De voorraad zal in elk geval de 500 gram niet te boven gaan.
Bij overtreding van een der criteria door een gedoogde coffeeshop blijft overigens het voorhanden hebben van handelsvoorraden voor risico van de coffeeshopexploitant en de coffeeshopeigenaar.

Verder wordt nog gewezen op de mogelijkheid van het toepassen van art. 3b van de Opiumwet bij openbaarmakingen die gericht zijn op verkoop, aflevering of verstrekking van cannabisprodukten, bijvoorbeeld in de vorrn van advertenties in tijdschriften en tijdens manifestaties.

<Index>

 

4.    Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik van de middelen vermeld op lijst I (harddrugs)

Artikel 2, eerste lid onder A verbiedt het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van de middelen vermeld op lijst I;
Artikel 2. eerste lid onder C verbiedt het aanwezig hebben van de middelen vermeld op lijst I;
Artikel 4, derde lid van de Opiumwet verbiedt de receptvervalsing met betrekking tot de middelen vermeld op lijst I.
De maximale straf is dan 1 jaar gevangenisstraf en/of ƒ 10.000,- boete (artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet).

Indien bovenstaande handelingen betrekking hebben op een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik, geldt een lager strafmaximum. In deze gevallen dient de hulpverlening aan de gebruiker voorop te staan. Contacten met het consultatiebureau voor alcohol en drugs en (eventueel) andere hulpverleningsinstellingen moeten in een vroeg stadium gelegd worden.

Opsporing:geen gerichte opsporing; geen inverzekeringstelling.
Vervolging:slechts vervolging ter ondersteuning van hulpverlening.
Strafeis:zie bijlage A.

<Index>

 

5.    Richtlijnen voor strafbare feiten met betrekking tot een hoeveelheid minder dan 3O gram van de middelen vermeld op lijst II onderdeel b

Artikel 3, eerste lid onder B van de Opiumwet verbiedt het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van middelen op lijst II;
Artikel 3, eerste lid onder C van de Opiumwet verbiedt her aanwezig hebben van middelen vermeld op lijst II;
Artikel 3, eerste lid onder D van de Opiumwet verbiedt het vervaardigen van middelen vermeld op lijst II.
Degene die in strijd met deze verboden handelt kan, indien de hoeveelheid middelen de 3O gram niet te boven gaat, gestraft worden met maximaal 1 maand hechtenis en/of een geldboete van ƒ 5000,- (overtreding in plaats van misdrijf, artikel II, vierde en eerste lid van de Opiumwet).
De grens van wat gedoogd wordt ten aanzien van de verkoop van hennepprodukten door de coffeeshops is gesteld op 5 gram. Het ligt in de rede in beginsel eenzelfde grens te hanteren ten aanzien van het bezit van hennepprodukten. Tot 5 gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, wordt derhalve politiesepot toegepast.

Opsporing:geen gerichte opsporing.
Vervolging:transactie van minimaal ƒ 50,-.
Strafeis:zie bijlage B..

<Index>

 

BIJLAGE A - RICHTLIJN MIDDELEN VERMELD OP LIJST I (HARD DRUGS)

Uitgangspunt voor deze richtlijn is dat er één regime is voor de middelen op lijst I. Wel is er verschil in de wijze van aanduiding van de hoeveelheden. Voor heroïne en cocaïne is dit in grammen (of gedeelten daarvan); bij de synthetische drugs - zoals amfetamine, LSD en de XTC-achtigen - kan ook sprake zijn van pillen, doses of een andere vorm. Deze `eenheid` staat tussen haakjes vermeld (e) en is bedoeld als hoeveelheid die de consument gemiddeld van een produkt inkoopt voor eigen gebruik.
Bij straathandel/panddealen is de beschrijving in termen van duur van het delict. Een uitzondering op het algemene regime is gemaakt voor methadon, De richtlijn voor dit middel is apart vermeld.
Uitgangspunt bij b, c, d en e is dat naast de vrijheidsstraf een substantiële geldboete wordt gevorderd en/of een ontnemingsvordering wordt ingesteld.

 

Heroïne, Cocaïne en synthetische drugs

a. Aanwezig hebben:

   < 0,5 gram (1 e)politiesepot (met afstand)
   < 0,5 gram (1 e)1 week voorwaardelijk - 2 maanden

b. Aanwezig hebben met dealerindicatie:

   tot 15 gram (tot 3O e)tot 6 maanden
   15 - 300 gram (30-600 e)6 - 18 maanden
   > 300 gram (> 600 e)18 maanden - 4 jaar

c. Verkoop:

   straathandel/panddealen 
   duur van het delict: 
   tot 1 maandtot 6 maanden
   1 - 3 maanden6 - 18 maanden
   > 3 maandenvanaf 18 maanden

Bij verkoop aan personen die tot kwetsbare groepen behoren, zoals minderjarigen (bijvoorbeeld in of nabij schoolgebouwen) en psychiatrische patienten wordt de straf uit de naasthogere categorie gevorderd.

   tussenhandel 
   tot 1000 gram (tot 2000 e)1 tot 2 jaar
   vanaf 1 kilo (vanaf 2000 e)vanaf 2 jaar

   groothandel 
   > 5 kilo (> 10.000 e)6 - 8 jaar

d. Produktie:

   tot 1000 gram (tot 2000 e)1 tot 2 jaar
   vanaf 1 kilo (vanaf 2000 e)vanaf 2 jaar
   > 5 kilo (> 10000 e)6 - 8 jaar

e. Invoer en uitvoer:

   tot 1000 gram (tot 2000 e)tot 3 jaar
   > 1 kilo (> 2000 e)3 - 12 jaar

 

Methadon

a. Aanwezig hebben:
   hoeveelheid anders dan voor eigen geneeskundig gebruik1 week voorwaardelijk - 1 maand

b. Aanwezig hebben met dealerindicatie:
    1 - 6 maanden

<Index>

 

BIJLAGE B - RICHTLIJN MIDDELEN VERMELD OP LIJST II (SOFT DRUGS)

 

I.Opzettelijk aanwezig hebben, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen van soft drugs

Uitgangspunt/criterium is de hoeveelheid eindprodukt.

a. tot 5 gram:politiesepot met afstand
b. van 5 tot 3O gram:f 50,- tot f 150,-
c. van 3O tot 1000 gram:f 5.- tot f 10,- per gram (evt. transactie)
d. van 1 tot 5 kilo:f 5000,- tot f 10.000,- en/of 2 weken per kg
e. van 5 tot 25 kilo:3-6 maanden + max. f 25.000,-
f. van 25 tot 100 kilo:6-12 maanden + max. f 25.000,-
g. meer dan 100 kilo:1-2 jaar - max. f25.000,-

Ad c-g:
Gelet op de hoeveelheden wordt uitgegaan van dealen. Bij recidive binnen vijf jaar kan voorzover het maximum nog niet is bereikt de eis met 1/4 worden verhoogd.
Bij verkoop van een gebruikershoeveelheid aan personen die tot kwetsbare groepen behoren, zoals minderjarigen (bij voorbeeld in of nabij schoolgebouwen) en psychiatrische patienten, wordt een hogere strafmaat gehanteerd met een minimum van f 750,- Bij recidive, of aanwijzingen met betrekking tot verkoop gedurende langere duur, wordt ten minste de strafmaat uit categorie d gehanteerd.

 

II.Binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van soft drugs

Bij in- of uitvoer maakt de wet geen onderscheid naar hoeveelheid. Elke handeling in strijd met het verbod van art. 3 lid 1 sub A van de Opiumwet is een misdrijf: verdubbeling van de strafeisen ad I is mogeiijk tot een maximum van 4 jaar en een geldboete van ten hoogste f 100.000,-.

 

III.Opzettelijk aanwezig hebben (telen of kweken)

Het uitgangspunt/criterium is de hoeveelheid eindprodukt. Het aantal aangetroffen planten, de grootte ervan alsmede het aantal oogsten per jaar kunnen dienen als indicatie voor die hoeveelheid.

a. tot 5 planten:politiesepot (met afstand)
b. van 5 tot 1O planten:f 50,- per plant
    bij recidive:f 75,- per plant
c. van 1O tot 100 planten:f 125.- en/of 1/2 dag per plant
d. van 100 tot 1000 planten:2-6 maanden + max. f 25.000,-
e. meer dan 1000 planten:6 maanden - 2 jaar + max. ƒ 25.000.-

Ad a:
Dit geldt alleen ten aanzien van meerderjarigen. Teelt door minderjarigen dient steeds te worden opgespoord en vervolgd.

Ad c-e:
Bij recidive binnen 5 jaar kan voorzover het maximum nog niet bereikt is de eis met 1/4 worden verhoogd.
Indien blijkt van bedrijfsmatig handelen zal een hogere strafmaat worden gehanteerd.
Indicatoren voor bedrijfsmatig handelen waar aandacht aan besteed moet zijn in het procesverbaal voor een zorgvuldige afweging, zijn hierna opgenomen.

 

Middelen van onderdeel a van lijst II

a. Aanwezig hebben:
   met dealerindicatieƒ 5,- per pil

<Index>

 

BIJLAGE C - INDICATOREN VOOR BEDRIJFSMATIG HANDELEN MET BETREKKING TOT DE TEELT VAN CANNABIS

 

ProfessionaliteitLaag Hoog
Belichtingdaglicht kunstlicht op tijdklokken
Voedinggieter centraal geregeld bevloeiingssysteem
Ruimtebalkon, tuinafgescheiden ruimte in huiskas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte
Afscherminggeen geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur
Ventilatiegeen afzuiging naar buiten
Verwarminggeenwelthermostaat gestuurd
Bodemaarde, potgrond steenwol, hydrocultuur
Ziektebestrijdinggeenwelsignaleringsvellen, biologisch
Verwerkingkleinin eigen beheeruitbesteed aan manicultuurbedrijf
Plantmateriaalonbekend zaadgeselecteerd zaadstekken van eigen planten of extern gekocht
CO2-suppletiegeenwelgestuurde installatie

<Index>